Strafzaak Wilders: Europese rechtspraak zal doorslaggevend zijn
De tenlastelegging in de strafzaak tegen Geert Wilders is bekend. Hij wordt verdacht van het beledigen van een groep mensen (te weten Marokkanen) en het aanzetten tot haat en/of discriminatie van deze groep. Wat zullen de overwegingen zijn voor de rechters om te beoordelen of Geert WIlders veroordeeld moet worden of niet?
Sinds de tenlastelegging bekend is geworden, is de discussie over de zaak weer opgelaaid. Wat in deze discussie opvalt, is dat de kaders welke het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna EHRM) biedt, niet tot nauwelijks worden besproken. Aangezien het hier om een uitzonderlijke zaak gaat, dient er juist wel gekeken te worden naar de richtlijnen van het EHRM. De overwegingen van het EHRM in zaken als Le Pen, Haider en Féret (Belgische politicus), zullen het vergelijkingsmateriaal worden in de zaak Wilders, omdat er onder andere in Nederland weinig vergelijkingsmateriaal is.
Daar komt nog bij dat de verdediging naar alle waarschijnlijkheid zal wijzen op de vrijheid van meningsuiting van WIlders als politicus, waarbij verwezen zal worden naar de richtlijnen ook van het EHRM. Artikel 10 EVRM beschermt namelijk de vrijheid van meningsuiting, alhoewel bepaalde beperkingen wel mogelijk zijn volgens het tweede lid van dit artikel. Politici hebben inderdaad een hele ruime vrijheid van meningsuiting, maar deze vrijheid is niet onbeperkt; er zijn wel degelijk grenzen aan te stellen. Het EHRM stelt duidelijk dat 'hate speech' ook niet van politici wordt getolereerd. Maar de grenzen zijn scherper dan dat; politici dienen ook uitspraken die nodeloos kwetsend zijn uit de weg te gaan gezien het mogelijke effect van hun woorden. Het feit dat de woorden afkomstig zijn van politici zorgt ervoor dat er een extra plicht en verantwoordelijkheid is voor hun uitspraken. Artikel 10 lid 2 EVRM is in dat opzicht uniek aangezien hier wordt verwezen naar de 'duties en responsibilities' die iemand heeft; als deze niet worden nagekomen is een beperking van de vrijheid van meningsuiting mogelijk.
Nu is de zaak Wilders mede bijzonder vanwege de uitspraken van 19 maart 2014, de zogenaamde 'minder, minder' uitspraken. Wilders heeft immers niet zelf alles gezegd, maar een deel is gezegd door zijn aanhangers. Maakt dat de beoordeling anders? Waarschijnlijk niet. Politici weten beter dan wie dan ook wat het effect van hun woorden kunnen zijn en hebben daardoor wederom die verantwoordelijkheid en plicht om hier goed mee om te gaan. Hun woorden kunnen namelijk eerder leiden tot intolerantie dan de woorden van een 'gewone burger', gezien de aandacht die politici krijgen. Hierdoor hoeft Wilders niet zelf de woorden uitgesproken te hebben. De vraag is meer of hij had kunnen weten dat zijn aanhangers de woorden 'minder, minder, minder' zouden gaan uitspreken.
Wat tevens van belang is voor de beoordeling van deze strafzaak zijn de richtlijnen welke het EHRM heeft gegeven als het gaat om het medium dat wordt gebruikt bij de uitspraken. Ook hier geldt weer een speciale verantwoordelijkheid voor een politicus; juist hij/zij weet wat het effect kan zijn van live televisie en dat dit effect groter is dan bijvoorbeeld het geschreven woord in een (locale) krant Hier hebben we te maken met uitspraken welke zijn gedaan voor een camera van de NOS, oftewel nationale televisie. Ook dat is een element waar WIlders van op de hoogte was. Hierdoor worden de grenzen van zijn vrijheid van meningsuiting juist scherper gesteld.
Naar mijn mening zullen daardoor de richtlijnen welke het EHRM heeft uitgezet doorslaggevend zijn in de strafzaak tegen WIlders voor zowel een eventueel geslaagd beroep op de vrijheid van meningsuiting, dan wel de constatering dat hij deze heeft overschreden en zich daardoor schuldig heeft gemaakt aan belediging dan wel het aanzetten tot haat/discriminatie.
Diantha van Eijsden
DIantha van Eijsden is afgestudeerd op het onderwerp vrijheid van meningsuiting van politici en vertegenwoordigt een van de aangevers in de zaak Wilders.
Lees hier; What is the scope of the right to freedom of expression for politicians before the European Court of Human Rights when the expression concerns criticism?