Hoge Raad versoepelt vereisten voor shockschade

In de afgelopen maanden heeft de Hoge Raad twee arresten gewezen die een verruiming inhouden van de vereisten om shockschade te vorderen. In deze blog wil ik hierbij ingaan op deze arresten en wat de veranderingen precies inhouden.

Sinds 2002 was het Taxibus-arrest het standaardarrest als het ging om de uitleg en vereisten van shockschade. In deze zaak ging het om een moeder die werd geconfronteerd met een verkeersongeval waarbij haar dochter om het leven kwam. Zij heeft het ongeval niet zien gebeuren, maar werd direct gewaarschuwd, waarbij zij naar haar dochter toesnelde en haar hoofd vast wilde houden. Wat zij voor braaksel aanzag, bleek echter de hersenen van haar dochter te zijn. Ten gevolge van deze confrontatie, was er sprake van geestelijk letsel dat was vastgesteld door een psychiater. De civiele kamer van de Hoge Raad heeft aangegeven dat in zulke afschuwelijke omstandigheden, er reden is om over te gaan tot schadevergoeding richting de moeder omdat er niet alleen een onrechtmatige daad tegenover de dochter (het primaire slachtoffer) was gepleegd, maar ook tegenover de moeder (het secundaire slachtoffer):

‘Indien iemand door overtreding van een veiligheids- of verkeersnorm een ernstig ongeval veroorzaakt, handelt hij in een geval als hier bedoeld niet alleen onrechtmatig jegens degene die dientengevolge is gedood of gekwetst, maar ook jegens degene bij wie door het waarnemen van het ongeval of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij een ongeval is gedood of gewond. De daardoor ontstane immateriële schade komt op grond van het bepaalde in artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder b, BW voor vergoeding in aanmerking. Daarvoor is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien er sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.’ (ECLI:NL:HR:2002:AD5356, r.o. 4.3)

Uit dit arrest komen vijf vereisten naar voren waaraan moet worden voldaan om te spreken van een onrechtmatige daad tegenover het secundaire slachtoffer. De vijf vereisten hiervoor zijn:

  • Overtreding van een veiligheids- of verkeersnorm;
  • Het waarnemen van het ongeval of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan;
  • Het ontstaan van een hevige emotionele schok;
  • Het ontstaan van geestelijk letsel waar alleen sprake van zal zijn bij een in de psychiatrie erkend ziektebeeld;
  • Met het primaire slachtoffer een nauwe en affectieve relatie hebben.

De civiele kamer van de Hoge Raad heeft in 2009 in het zogenaamde Viltarrest deze vereisten nogmaals herhaald. Belangrijk daarbij is dat is aangegeven dat het vereiste van de directe confrontatie van de ernstige gevolgen, niet konden worden afgezwakt of opzij konden worden gezet (ECLI:NL:HR:2009:BI8583). 

Jarenlang was dit de lijn van de civiele kamer van de Hoge Raad. De strafrechtelijke kamer van de Hoge Raad heeft in twee arresten uit juni en september van 2022 echter de vereisten van shockschade versoepeld. 

De zaak uit juni 2022 betrof de strafzaak tegen de moeder van Sharlayne. De moeder werd uiteindelijk veroordeeld voor het veroorzaken van de dood van Sharlayne door haar te laten vallen van een grote hoogte van het flatgebouw. De vader van Sharlayne werd in het mortuarium geconfronteerd met de impact van de val op het lichaam van zijn dochter. Als gevolg daarvan was er sprake van een hevige emotionele shock, wat heeft geleid tot PTSS, vastgesteld door de psychotherapeut.

De Hoge Raad herhaalt in eerste instantie de overwegingen uit het Taxibusarrest ten aanzien van shockschade. Hierna benoemt de Hoge Raad drie gezichtspunten die een rol spelen bij het beoordelen of er sprake is van een onrechtmatigheid jegens het secundaire slachtoffer bij wie een hevige emotionele schok teweeg is gebracht. Dit zijn (ECLI:NL:HR:2022:958):

  • ‘De aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed.
  • De wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met het jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betroffen of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatig handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis.
  • De aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.’  

Daarnaast stelt  Hoge Raad dat deze gezichtspunten in onderling samenhang moeten worden beschouwd, waarbij – indien er twijfel is of een gezichtspunt een duidelijke indicatie is – er toch sprake kan zijn van shockschade wanneer de andere gezichtspunten voldoende zwaarwegend zijn.

De Hoge Raad versoepelt hiermee de regels ten aanzien van het confrontatievereiste. In het Taxibus- en Viltarrest ging het nog om een directe confrontatie met de ernstige gevolgen. Dat was een vereiste, maar nu is dit slechts één van de drie gezichtspunten die de Hoge Raad noemt. En zoals de Hoge Raad aangeeft, kan het zo zijn dat één van de gezichtspunten niet per se duidelijk hoeft te zijn zolang de andere gezichtspunten zwaarwegend genoeg zijn.

Ook geeft de Hoge Raad nu aan dat er geen sprake hoeft te zijn van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen, maar van een confrontatie met de daad of de gevolgen daarvan. Dat is een versoepeling van de eerdere vereisten.

Een andere versoepeling die heeft plaatsgevonden, heeft te maken met het aantonen van het geestelijk letsel. De Hoge Raad heeft namelijk ook nog het volgende overwogen:
‘Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over schokschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien er sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt vastgesteld.’

Het vierde vereiste uit het Taxibusarrest, namelijk dat alleen sprake kan zijn van geestelijk letsel wanneer dit een in de psychiatrie erkend ziektebeeld oplevert, is dus niet meer vereist. Diagnoses hoeven niet meer te worden gesteld. Een uitdraai van bijvoorbeeld een huisarts kan voldoende zijn als daar bepaalde psychische klachten worden genoemd. Naast een diagnose, is het ook niet meer nodig dat de deskundige uitsluitend een psychiater of psycholoog zou zijn. Het kan ook dus de huisarts zijn of een andere medische hulpverlening. Dat is dus ook een versoepeling. 

In het tweede arrest van de Hoge Raad uit september legt zij nogmaals de nadruk op een andere versoepeling, namelijk dat de confrontatie van de gevolgen van het handelen van de verdachte niet per se onverhoeds en onvermijdelijk hoeft te zijn. Deze confrontatie kan ook op een later moment zich voordoen zoals bijvoorbeeld in een mortuarium. In dit geval hadden de ouders het slachtoffer in het mortuarium moeten identificeren. Op het lichaam van het slachtoffer waren aanzienlijke sporen van geweld te zien nu hij om het leven was gekomen door het inslaan van een hard voorwerp op zijn hoofd. Hierdoor was het hoofd van het slachtoffer ingedeukt en aan elkaar gelijmd. De ouders herkenden hun zoon amper. De zussen van het slachtoffer hoefden hun broer niet te identificeren, maar zij hadden het gevoel dat zij geen keus hadden; zij wilden met hun eigen ogen het lichaam zien. Zowel de ouders als de zussen hadden geestelijk letsel opgelopen door de confrontatie van het lichaam van hun zoon/broer. Voor de ouders geldt dat er geen sprake was van onverhoeds confrontatie met het lichaam en voor de zussen dat het niet onvermijdelijk was omdat zij het lichaam niet hoefden te identificeren. De Hoge Raad heeft aangegeven dat dit echter geen vereisten zijn om te spreken van een confrontatie die leidt tot een hevige emotionele schok als er sprake is van een familieband en er fors geweld is waar te nemen op het lichaam van het slachtoffer door toedoen van de verdachte/dader (ECLI:NL:HR:2022:1250). 

Het is opmerkelijk dat het juist de strafrechtelijke kamer van de Hoge Raad is die tot de versoepeling is gekomen ten aanzien van shockschade, omdat dit juist een civielrechtelijke vordering is. 

Gaan deze twee arresten leiden tot meer gevallen waarin shockschade toegewezen kan worden? Daar lijkt het wel op. Met name als het gaat om identificaties in het mortuarium waarbij op het lichaam van het slachtoffer fors geweld is gebruikt. Als de identificatie gedaan wordt door directe familie en er een verslag is dat er sprake is van geestelijk letsel (diagnose is niet meer nodig) dan hebben rechters nu de mogelijkheid om over te gaan het toekennen van shockschade. Vroeger kon dat niet vanwege het directe confrontatievereiste. 

Er is dus sprake van versoepeling, maar dat betekent nog niet dat iedereen hiervoor in aanmerking komt. Geestelijk letsel zal altijd nog door een zorgdeskundige moeten worden vastgesteld. Een diagnose is weliswaar niet nodig, maar de verklaring van een huisarts bijvoorbeeld weer wel.

De deur voor shockschade is aldus verder geopend, maar staat niet wagenwijd open voor alle personen die een misdrijf waarnemen of worden geconfronteerd met de gevolgen van dit misdrijf.

Diantha van Eijsden
Den Haag, oktober 2022

Diantha van Eijsden is gespecialiseerd in slachtofferzaken. Heeft u een vraag naar aanleiding van deze blog, of bent u zelf het slachtoffer geworden van een ernstig gewelds- of zedenmisdrijf, dan wel een nabestaande, neem dan contact  met haar op.