De vervolging van terrorismeverdachten bij afwezigheid zal vertrouwen in de rechtspraak beschadigen
Deze week deelde het Openbaar Ministerie (OM) op 15 februari 2017 in een uitzending van Nieuwsuur mee vanaf maart 2017 terrorismeverdachten te gaan vervolgen, welke verdachten zich op dit moment ophouden in het strijdgebied te Syrië en Irak.
Het OM is nu voornemens om mensen buiten hun aanwezigheid te laten berechten door de rechtbank, terwijl deze mensen nog niet zijn aangehouden, nog niet zijn gehoord en geen dagvaarding, de verdenking, uitgereikt hebben gekregen.
Het OM stelt dat mensen die nu terugkeren uit het strijdgebied een groot risico vormen voor onze samenleving omdat zij aanslagen zouden kunnen plegen.
Mensen van wie het OM vermoedt dat zij zich hebben ingelaten met de gewapende strijd, welke mensen mogelijk in de toekomst naar Nederland zullen terugkeren, dienen nu al buiten hun aanwezigheid in Nederland te worden berecht en veroordeeld aldus het OM.
Navolgende twee redenen worden door het OM aangevoerd:
- Ten eerste is het OM van oordeel dat de risico’s geminimaliseerd moeten worden, reden waarom bij terugkomst uit strijdgebied al een veroordeling, welke veroordeling kan oplopen tot vele jaren gevangenisstraf, klaar moet liggen. De veroordeelde jihadi's / Syrie-gangers kunnen dan direct naar de gevangenis.
- Ten Tweede is het OM uit principiële overwegingen van oordeel dat duidelijk gemaakt moet worden aan mensen, die zich volgens het OM onaantastbaar zouden voelen door ver van hier de meest gruwelijke misdaden te plegen, dat de rechtsstaat geen afstand van hen heeft genomen.
De door het OM aangevoerde redenen om over te gaan tot vervolging buiten aanwezigheid van de verdachten is onbegrijpelijk.
Het OM creëert hiermee een vals gevoel van veiligheid. Deze aanpak van het OM is in strijd met ieders recht op een eerlijk proces. Eerder zal er sprake zijn van uitholling van de rechtsstaat dan van een versterking van de rechtstaat zoals het OM ons doet voorkomen.
Voor alle duidelijkheid. Zij die (terroristische) misdrijven hebben gepleegd in of buiten het strijdgebied dienen strafrechtelijk te worden vervolgd. Strafrechtelijk onderzoek naar uit strijdgebied terugkerende mensen is niet meer dan logisch.
Ingeval er een reële verdenking bestaat van het hebben gepleegd van strafbare feiten en/of het mogelijk zullen plegen van strafbare feiten kan en zal het OM de aanhouding gelasten en het voorarrest vorderen van de uit strijdgebied naar Nederland terugkerende mensen. Ook is zonder meer begrijpelijk dat reeds nu een strafrechtelijk onderzoek wordt opgestart door opsporingsinstanties. Bij terugkomst uit Syrië, Irak of elders kan snel en daadkrachtig worden opgetreden. Verdachten kunnen alsdan direct worden geconfronteerd met onderzoeksresultaten. Iedere verdachte dient tekst en uitleg te kunnen geven. Zo zijn in ieder geval navolgende vragen van belang. Waar bent u geweest? Waarom was u daar? Bij wie was u daar? Wat heeft u daar gedaan? Wat heeft u daar gezien en gehoord?
Indien blijkt dat voorarrest noodzakelijk is dan kan de verdachte na een dagvaarding, de beschuldigingen, uitgereikt te hebben gekregen en na kennis genomen te hebben van het strafdossier op de zitting ten overstaan van de rechter reageren op de verweten strafbare gedragingen en het door het OM gepresenteerde bewijs. De betrouwbaarheid van het bewijs kan worden getoetst. Eventueel ontlastend bewijs kan worden aangedragen. Nader van belang zijnde onderzoek, zoals bijvoorbeeld het horen van getuigen, kan plaatsvinden onder supervisie van de onafhankelijke rechter. Alleen op deze wijze behoort een strafproces plaats te vinden. Alleen op deze wijze kan een rechter tot een weloverwogen oordeel komen.
Het recht om op de strafzitting aanwezig te zijn en te kunnen reageren op de beschuldigingen is verdragsrechtelijk verankerd. Het aanwezigheidsrecht volgt uit artikel 6 van Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), welk artikel het navolgende behelst:
-
Artikel 6. Recht op een eerlijk proces
1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft eenieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nationale veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé leven van procespartijen dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bijzondere omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden.
2. Eenieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden, totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.
3. Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, heeft in het bijzonder de volgende rechten:
a. onverwijld, in een taal die hij verstaat en in bijzonderheden, op de hoogte te worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging;
b. te beschikken over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging;
c. zichzelf te verdedigen of daarbij de bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze of, indien hij niet over voldoende middelen beschikt om een raadsman te bekostigen, kosteloos door een toegevoegd advocaat te kunnen worden bijgestaan, indien de belangen van een behoorlijke rechtspleging dit eisen;
d. de getuigen à charge te ondervragen of te doen ondervragen en het oproepen en de ondervraging van getuigen à décharge te doen geschieden onder dezelfde voorwaarden als het geval is met de getuigen à charge;
e. zich kosteloos te doen bijstaan door een tolk, indien hij de taal die ter terechtzitting wordt gebezigd niet verstaat of niet spreekt.
Terrorismeverdachte of niet, alleen indien een eerlijk proces wordt gegarandeerd, kan gesproken worden van een rechtsgang waarbij de kans zo klein als mogelijk is dat er onterechte veroordelingen zullen volgen.
Alleen wanneer een veroordeling tot stand komt op basis van een eerlijk proces zal deze veroordeling ook overtuigend kunnen zijn voor betrokkenen, het publiek onze samenleving.
De rechtsstaat is alleen gediend met uitspraken die tot stand zijn gekomen na, heel eenvoudig gezegd, een beoordeling door de rechter van de voor- en tegens van iedere concrete zaak. Het kunnen geven van toelichting door en namens de verdachte is een cruciaal onderdeel van ieder strafproces. En nogmaals, na terugkomst in Nederland kan en zal een terrorismeverdachte in voorarrest worden genomen waarna een eerlijke procesgang zal volgen. Het door het OM voorgestane doel, het van de straat halen van deze persoon, is bereikt en de desbetreffende persoon kan rekenen op een proces waarin de waarheidsvinding centraal staat.
Reeds nu valt een tendens waar te nemen dat in dit soort terrorismezaken, de jihadistenzaken, qua bewijsvoering voornamelijk wordt gevaren op informatie verkregen via social media, zoals facebook en twitter, informatie van horen zeggen in combinatie met publicaties zoals Leven bij ISIS, de mythe ontrafeld van de AIVD en Bestemming Syrie van de Universiteiten Leiden en Amsterdam.
Juist in zaken waarin het ontbreekt aan:
- hard (technisch) bewijs (forensisch onderzoek kan immers niet ter plaatse worden gedaan) en
- verklaringen uit eerste hand ((oog)getuigen kunnen veelal niet worden gehoord),
is het bijzonder moeilijk om uit te zoeken wat er daadwerkelijk is gebeurd, zeker als de verdachte niet op de hoogte is van de tenlastelegging. De verdachte kan en zal aldus niet aanwezig zijn bij diens proces. De verdachte kan en zal zich aldus ook niet laten bijstaan door een advocaat. Van enig overleg met een raadsman ten behoeve van het voeren van een verdediging kan aldus ook geen sprake zijn. Vervolging vindt plaats zonder tegenspraak.
In situaties als deze is de kans op onterechte veroordelingen groot.
Navolgende redeneringen lijken in zaken zonder tegenspraak gemeengoed te worden: U was in IS-gebied. U bent aldus betrokken geweest bij de Islamitische Staat. U wist daarom ook wat daar gebeurde. U moet dus wel een bewuste keuze hebben gemaakt, reden waarom u direct danwel indirect een bijdrage heeft geleverd aan de gewapende strijd inclusief alle daarbij behorende misstanden. Dit maakt dat u veroordeeld kunt worden voor voorbereiding van terroristische misdrijven en/of deelname aan een criminele terroristische organisatie.
Het mag duidelijk zijn dat in situaties als deze het meer dan wenselijk is dat we meer weten over de feiten. Wat is er gebeurd? Welke feiten, omstandigheden, intenties zijn hier aan de orde? Cruciaal is de aanwezigheid van de verdachte (en diens verdediging).
Het standpunt van het OM dat risico-overwegingen en een deugdelijke rechtsstaat het noodzakelijk maken dat verdachten reeds nu in absentia moeten worden veroordeeld voorafgaande aan hun eventuele terugkeer naar Nederland, is eenvoudigweg een onzinnig argument.
De op 15 februari 2017 door het OM aangekondigde aanpak van jihadi's is op z'n minst opmerkelijk te noemen nu Nederland nog geen dag eerder op 14 februari 2017 is veroordeeld door het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) in de zaak Hokkeling v. The Netherlands vanwege een schending van artikel 6 EVRM omdat de verdachte niet aanwezig was op de zitting waarna deze werd werd veroordeeld. Het gegeven dat de verdachte niet aanwezig kon zijn bij de behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep in Nederland omdat deze door eigen toedoen op dat moment gedetineerd was in Noorwegen deed volgens het EHRM niet ter zake. De verdachte dient in de gelegenheid te worden gesteld ter zitting aanwezig te kunnen zijn aldus het EHRM.
Het EHRM overweegt:
-
57. Although this is not expressly mentioned in paragraph 1 of Article 6, the object and purpose of the Article taken as a whole show that a person “charged with a criminal offence” is entitled to take part in the hearing. Moreover, sub-paragraphs (c), (d) and (e) of paragraph 3 guarantee to “everyone charged with a criminal offence” the right “to defend himself in person”, “to examine or have examined witnesses” and “to have the free assistance of an interpreter if he cannot understand or speak the language used in court”, and it is difficult to see how he could exercise these rights without being present (see Colozza, cited above, § 27; T. v. Italy, 12 October 1992, § 26, Series A no. 245C; F.C.B. v. Italy, cited above, § 33; and Sejdovic v. Italy [GC], no. 56581/00, § 81, ECHR 2006II).
58. The Court has also held that although proceedings that take place in the accused’s absence are not of themselves incompatible with Article 6 of the Convention, a denial of justice nevertheless undoubtedly occurs where a person convicted in absentia is unable subsequently to obtain from a court which has heard him a fresh determination of the merits of the charge, in respect of both law and fact, where it has not been established that he has waived his right to appear and to defend himself or that he intended to escape trial (see Sejdovic, cited above, § 82, with further references). In particular, where an appellate court has to examine a case as to the facts and the law and make a full assessment of the issue of guilt or innocence, it cannot determine the issue without a direct assessment of the evidence given in person by the accused for the purpose of proving that he did not commit the act allegedly constituting a criminal offence (see Hermi v. Italy [GC], no. 18114/02, § 64, ECHR 2006XII; see also, as a more recent authority, Zahirović v. Croatia, no. 58590/11, § 56, 25 April 2013). Still less can it do so where the appellate court is called upon to examine whether the applicant’s sentence should be increased (Zahirović, § 57).
59. Turning to the present case, the Court notes at the outset that there is nothing to suggest that the applicant did not intend to attend the Court of Appeal’s hearing on the merits. In this, the facts of the present case are in stark contrast with those of Medenica. Likewise, although the applicant’s counsel was offered – and made use of – the opportunity to conduct the defence in the applicant’s absence, he made requests both before and at the hearing for an adjournment in order to enable the applicant to attend in person (see paragraphs 17-20 above). In this the present case differs markedly from De Groot. In the light of the case-law set out in the preceding three paragraphs, the Court considers that the applicant was entitled to attend the Court of Appeal’s hearing on the merits of his case.
60. The present case is, in its essentials, identical to F.C.B. v. Italy. In that case an Italian court proceeded with the trial of an absent accused even though the Italian authorities had received official information that the accused was in detention in the Netherlands. The Court noted in that case that there was nothing to indicate that Mr F.C.B. had intended to waive his right to appear at the trial and defend himself (see F.C.B. v. Italy, cited above, § 33).
61. The refusal of the Court of Appeal to consider measures that would have enabled the applicant to make use of his right to attend the hearing on the merits is all the more difficult to understand given that the Court of Appeal increased the applicant’s sentence from four years and six months to eight years, which meant that after returning to the Netherlands the applicant had to serve time in addition to the sentence of the Regional Court which he had already completed (see paragraphs 15 and 31 above).
62. The Court agrees with the Government that the applicant’s arrest in Norway was a direct consequence of his own behaviour (compare, mutatis mutandis, F.C.B. v. Italy, cited above, § 35). It also recognises as legitimate the interests of the victim’s surviving kin and of society as a whole in seeing the criminal proceedings against the applicant brought to a timely conclusion. Even so, having regard to the prominent place which the right to a fair trial holds in a democratic society within the meaning of the Convention, the Court cannot find that either the applicant’s presence at hearings during the first-instance proceedings and the initial stages of the appeal proceedings or the active conduct of the defence by counsel can compensate for the absence of the accused in person (see, mutatis mutandis, Zana, cited above, § 72).
63. There has accordingly been a violation of Article 6 §§ 1 and 3 (c) of the Convention.
Door het OM wordt in de uitzending van Nieuwsuur nog verwezen naar eerdere veroordelingen uit 2016 door de rechtbank Den Haag, in welke zaken de rechtbank terrorismeverdachten bij verstek heeft veroordeeld. Enkele verdachten verbleven naar werd gedacht in het strijdgebied. Niet kon worden uitgesloten dat verdachten inmiddels waren overleden (zie o.a. NRC). De rechtbank Den Haag is ondanks voormelde onzekerheden rond de verdachten toch tot veroordelingen gekomen (zie voor de bewijsconstructie mijn opmerkingen over het gebruik van bovengenoemde publicaties van AIVD en Universiteiten). Een toekomstig beroep van het OM op deze Haagse uitspraken zal gezien voormelde uitspraak van het EHRM d.d. 14 februari 2017 in de zaak Hokkeling tegen Nederland niet standhouden. En formele oproepingsregels ten spijt, een in het strijdgebied, in of buiten het IS-Kalifaat, verblijvende verdachte kan eenvoudigweg niet behoorlijk worden opgeroepen voor een zitting in Nederland. Normaliter kan niet worden aangetoond dat de verdachte kennis heeft gekregen van de tenlastelegging. Het aanwezigheidsrecht is fundamenteel.
De rechtsstaat wordt niet gediend met ‘’spookprocessen’’. Dergelijke processen zullen niet bijdragen aan het vertrouwen in ons rechtsbestel, zeker niet indien achteraf mocht blijken dat de verdachte inmiddels al was overleden en/of dat de feiten toch anders lagen. Indien mocht blijken dat verdachten reeds waren overleden, spreken we zelfs van fake-vonnissen.
Kortom, berechting in absentia zoals nu door het OM wordt voorgestaan:
- is eenvoudigweg onnodig
- is in strijd met zeer fundamentele grondrechten en rechtsbeginselen en
- doet afbreuk aan het vertrouwen in de rechtspraak en rechtsstaat
Ik spreek dan ook de wens uit dat het OM zal terugkomen op het besluit om deze terrorismeverdachten bij afwezigheid te laten berechten.
Meer informatie? Neem contact op met Bob Kaarls.
Den Haag, 18 februari 2017
Bob Kaarls
advocaat